Een goede omgevingskwaliteit als wettelijke doelstelling

Wim Mulder

“Een goede omgevingskwaliteit” is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de Omgevingswet. Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het is voor het eerst dan zo’n brede kwaliteitsdoelstelling zo centraal in een wet is opgenomen. Dit een logische stap in een lange ontwikkeling. In 1913 stelden de provincies Zeeland en Noord-Holland een “verordening tot het weren van inbreuken op natuurschoon” vast. In datzelfde jaar was Laren (N.-H.) de eerste gemeente die de vergunning om te mogen  bouwen afhankelijk stelde van het voldoen aan “zekere eischen van schoonheid, ter beoordeeling eener commissie van daartoe bevoegden.” In de jaren daarna volgden veel andere gemeenten het voorbeeld van Laren, ondanks verzet van degenen deze ontwikkeling zagen als een te grote inbreuk op het eigendomsrecht.

Compromis
In de Woningwet die in 1967 de wet uit 1901 verving, werd het welstandstoezicht als verplichting opgenomen. In de Kamer was er een stevig debat over de ruimte voor gemeenten om welstandseisen te stellen. Het wetsvoorstel sprak over voorschriften gericht op “het voorkomen van naar uiterlijk aanzien aanstoot gevende bebouwing.” Het was volgens de regering alleen de bedoeling is dat in de bouwverordening minimumeisen werden gesteld. De Kamer wilde een ruimere welstandsbeoordeling, uitgaande van een positieve benadering: degene die bouwt zou actief en positief moeten bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Het resultaat was een compromis: in plaats dat de Woningwet aangaf dat de bouwverordening voorschriften zou geven, gaf de wet zelf een criterium: “redelijke eisen van welstand”. Dit criterium ging uit van de positieve benadering, maar drukte tevens uit dat de te stellen eisen binnen redelijke grenzen moesten blijven.

Welstand afschaffen?
Het eerste kabinet Lubbers uit het begin van de jaren tachtig wilde “de welstand” afschaffen. Daar bleek uiteindelijk onvoldoende draagvlak voor. Wel werden door de gemeenteraad vast te stellen welstandscriteria in 1992 verplicht. Het beoordelingskader werd breder (behalve de karakteristiek van de bebouwing werd ook de openbare ruimte, het landschap, dan wel de stedenbouwkundige context in de beoordeling betrokken). Maar er bleef in de jaren daarna bij de burger veel onduidelijkheid bestaan over de criteria op grond waarvan werd besloten. Het beeld overheerste van besluitvorming in een sfeer van achterkamertjes. Deze kritiek leidde in 2003 tot wijziging van de wet als grondslag voor het huidige -succesvolle- stelsel beoordeling op basis van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota en een transparante werkwijze van de welstandscommissies. Sindsdien heeft de ontwikkeling naar een bredere benadering zich verder voortgezet. Er zijn steeds meer adviescommissies met een integrale adviestaak (welstand, cultureel erfgoed, landschap en stedenbouw). De gemeente krijgt onder de Omgevingswet de opdracht om de zorg voor de omgevingskwaliteit naar eigen inzicht in te vullen. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie daarbij. De VNG, Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben een ‘Handreiking adviesstelsel omgevingskwaliteit’ en een modelverordening geschreven. De handreiking ondersteunt gemeenten bij de keuzes die in het licht van de Omgevingswet gemaakt kunnen worden.

23 november 2020

Laatst bijgewerkt:

Wim Mulder is werkzaam als adviseur bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De Handreiking adviesstelsel omgevingskwaliteit is hier te raadplegen.

In de aanloop naar de invoering van de Omgevingswet vroeg Architectuur Lokaal in de jaren 2013-2018 tal van betrokkenen naar hun opvattingen over omgevingsvisies, omgevingskwaliteit en participatie.