De eerste vraag die aan de bouwmeesters wordt voorgelegd: Hoe staat Groningen ervoor, ook in vergelijking met de rest van Nederland? Volgens Veenstra is Groningen uniek door het momentum van de versterkingsoperatie en het tempo dat daarin gemaakt moet worden. Hij signaleert een toenemende aandacht voor omgevingskwaliteit, die bijvoorbeeld blijkt uit de instelling van een ‘bouwmeester atelier’ bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Ook Libau draagt bij aan deze ontwikkeling, met onder meer werkboeken met gebiedskwaliteiten die als onderlegger zijn gebruikt voor de gebiedsbiografieën. Deze gebiedsbiografieën helpen om de cultuurhistorie mee te nemen in ruimtelijke plannen voor de toekomst. Tegelijkertijd is Veenstra ook bezorgd, juist ook omdat er zoveel tijdsdruk is in Groningen: “We moeten ruimtelijk ontwerp en ruimtelijke kwaliteit inbedden in de opgaven waar we aan werken. Dat belang moeten we vrij opdringerig aanreiken aan gemeenten, provincie maar ook aan corporaties en marktpartijen. Het mag niet facultatief zijn. Waarom zou bijvoorbeeld bij fabrieksmatige woningbouw een constructeur wel verplicht zijn maar een architect niet?”
“Ruimtelijk ontwerp en ruimtelijke kwaliteit mag niet facultatief zijn.”
Keuzes maken
Dianne Maas-Flim herkent dit momentum, dat echter volgens haar niet zomaar is ontstaan: “Er is veel effort in gestopt om ruimtelijke kwaliteit in de versterking op de agenda te krijgen en onderdeel te maken van de opgave.” Er liggen volgens haar kansen om ruimtelijke kwaliteit nu echt beet te pakken, zeker gezien de kabinetsreactie op het PEGAS-rapport waarin ruimtelijke kwaliteit één van de maatregelen is. “Het krijgt daarmee – eindelijk! – een plek in het systeem van de versterking.
Er is veel kennis beschikbaar, we hebben veel mooie studies: dat zijn handvatten om de toekomst van Groningen mee vorm te geven. Ik constateer alleen wel dat die kennis nog niet volop wordt gebruikt en dat is jammer. Het gaat dus om verbinden, handen en voeten geven en vervlechten in het proces. Als dat hier lukt, kan die ervaring ook elders in Nederland worden ingezet.” Veenstra voegt daaraan toe dat kennis en informatie sec niet genoeg zijn: “Ze helpen bij het gezamenlijk bepalen van de gewenste toekomst. Zetten we in een dorp bijvoorbeeld in op vernieuwing of gaan we voor een meer traditionele invulling? Die keuzes moeten wel gemaakt worden en ze gaan ook breder dan het ruimtelijk domein. Energie, bodem en water, vervoer: wat vinden we belangrijk in onze samenleving? Dat zijn belangrijke vraagstukken die uiteindelijk allemaal landen in de ruimte om ons heen. Gebeurt dat zorgvuldig en hoe verhoudt zich dat tot het genoemde tempo?”