Procedure

Iemand met bouw- of verbouwplannen gaat allereerst naar de gemeente. Die informeert de betrokkenen over de procedure om een bouwvergunning te krijgen. Het bouwplan moet onder meer door de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit worden getoetst op redelijke eisen van welstand, aan de hand van criteria zoals deze zijn aangegeven in de gemeentelijk vastgestelde welstandsnota. Overigens zal na invoering van de Omgevingswet sprake zijn van ‘uiterlijk van gebouwen’, in plaats van ‘welstand’.

Ook voor monumenten en karakteristieke panden kan een advies van de commissie noodzakelijk zijn. 

Het is belangrijk om zowel de gemeente als de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit (AvO) in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken bij het planproces. Hiermee kan de planbehandeling voor alle betrokkenen zo soepel mogelijk verlopen. Voor een planbeoordeling moet voldoende informatie worden aangeleverd ten aanzien van de bestaande situatie, de context, de voorgestelde ingreep en de uitvoering.

Uiterlijk van gebouwen

Voor de behandeling van bouwplannen kent de AvO een getrapte procedure op het gebied van uiterlijk van gebouwen (voorheen welstand). Afhankelijk van de grootte en de wensen van de gemeente bezoeken de rayonarchitecten, respectievelijk secretarissen, tenminste eenmaal per veertien dagen hun gemeenten. Op de pagina Rayonindeling adviseurs kunt u vinden welke architect verantwoordelijk is voor welke gemeente. Zij behandelen hier in het openbaar de ingebrachte plannen en spreken met de initiatiefnemers en eventuele derden*. Ter plaatse kunnen de rayonarchitecten onder mandaat bouwplannen goedkeuren of ondergeschikte aanwijzingen geven. Indien de rayonarchitect naar een negatief advies neigt, of meer informatie nodig heeft, neemt hij of zij het bouwplan mee ter beoordeling in de commissie. In veel gevallen bezoekt de rayonarchitect dan eerst de betreffende locatie, zodat de commissie met beelden geïnformeerd kan worden over de plaatselijke omstandigheden.

Monumenten

Voor het aanbrengen van wijzigingen aan een monument moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd bij de gemeente. Voor beperkt onderhoud, zoals het opschuren en schilderen in dezelfde kleur, het vervangen van kapotte ruiten, het opstoppen van rietendaken of het vervangen van enkele dakpannen, is geen omgevingsvergunning nodig.

Sinds 2012 is het in beperkte mate mogelijk om vergunningvrij in, aan, op of bij een monument te bouwen. De verruiming van vergunningvrije activiteiten is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en geldt voor rijksmonumenten, beschermde stads- of dorpsgezichten en provinciale en gemeentelijke monumenten. Vergunningvrije activiteiten in een monument betreffen wijzigingen aan interieuronderdelen zonder monumentale waarde, zoals keukeninrichtingen of badkamers die twintig jaar geleden zijn aangebracht. Gaat het om het wijzigen van een monument, zoals bijvoorbeeld het schilderen in een andere kleur, het aanbrengen van dubbel glas of het herstellen van voegwerk, dan is wel een omgevingsvergunning nodig. Bij twijfel kan de gemeente duidelijkheid geven of doe de vergunningscheck bij het Omgevingsloket Online.

Bij alle vergunningplichtige monumentaanvragen vraagt de gemeente advies aan de monumentencommissie, voor een groot aantal Groninger en Drentse gemeenten is deze ondergebracht bij de integrale Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit. De gemeentelijke monumentencommissie beoordeelt het bouwplan naar de mate waarin de cultuurhistorische waarden van het betreffende monument worden gerespecteerd. Voor de beoordeling van wijzigingen aan monumenten hanteert de monumentencommissie criteria, zoals uiteengezet in de 10 uitgangspunten voor het  “Omgaan met monumenten”.

Karakteristieke panden

In de zomer van 2016 paste de provincie Groningen haar Omgevingsverordening (POV) zodanig aan dat alle aanvragen voor (gedeeltelijke) sloop van karakteristieke panden in de negen bevingsgemeenten voor advies moeten worden voorgelegd aan de monumentencommissie. Een deel van die gemeenten heeft een lijst van karakteristieke panden. Waar dit niet het geval is, moeten alle sloopaanvragen worden voorgelegd en beoordeelt de monumentencommissie in de eerste plaats of het betreffende pand karakteristiek is. De sloopplannen zijn gevarieerd, maar het merendeel gaat over schoorstenen. De oplossing die tot nu toe standaard aan de eigenaar wordt voorgesteld is de afbraak van de schoorsteen en het terugplaatsen van een replica schoorsteen, aardbevingsbestendig en lichter van gewicht. Deze replica schoorstenen hebben een kern van plaatmateriaal en een afwerking van steenstrips (verzaagde bakstenen) of composiet strips met baksteenprint.

De monumentencommissie vindt dat schoorstenen vaak een onlosmakelijk onderdeel zijn van de architectuur van het pand en een belangrijke beeldwaarde hebben. Replica schoorstenen, en met name die met composiet strips, geven vaak een vlak en strak beeld dat niet strookt met de gemetselde gevels van historische panden. Bovendien is nog geen ervaring opgedaan met de duurzaamheid van replica schoorstenen; de wettelijke garantietermijn is slechts tien jaar. Bij normaal onderhouden, gemetselde schoorstenen is de ervaring echter dat deze levenslang meegaan. Zowel bij monumenten als karakteristieke panden moet daarom in de eerste plaats worden onderzocht of versterking van de schoorsteen het veiligheidsrisico kan wegnemen. Lukt dat niet dan is een zorgvuldige vormgeving een vereiste. Ook hier geldt overigens dat vroegtijdig overleg over het algemeen sneller tot een passende en breed gedragen oplossing leidt, Om dit proces goed te laten verlopen is samen met de gemeenten, de Nationaal Coördinator Groningen en de monumentencommissie een afwegingskader voor schoorstenen opgesteld. De gaswinning veroorzaakt vele littekens aan het gebouwde erfgoed; van belang is dat de oplossing zo zorgvuldig mogelijk wordt ingestoken.